Het Wit-Gele Kruis
"Vroeger had je het Wit-Gele, het Witte en het Oranje-Groene Kruis," gaat zuster Zegwaard verder. "Ik zat bij het Wit-Gele. Dat zat aan het Kenaupark in Haarlem. Op een gegeven moment moesten we fuseren en kwamen de zusters van de Florakliniek bij ons. Dat was naadje kurkie – die dachten dat ze de dienst wel even uit konden maken! Als ze dan beweerden dat ik iets niet goed had genoteerd, zei ik: 'klep dicht, ga eerst maar eens naar de oogarts.' Nou, dat product is na twee jaar afgevoerd. Ik diende ze wel van, repliek hoor."
Bij de ongeveer vijfduizend bevallingen waarbij zuster Zegwaard aanwezig is geweest, is zij slechts één keer te laat gekomen. "Dat kwam niet door mij hoor, ik werd gewoon veel te laat gebeld," verdedigt de Zandvoortse zich. "Dat was bij Joop van Dam van de kapper in de Kerkstraat. Hij zei dat -ie geen tijd had om te bellen, hij had nog zes permanentjes te doen. In plaats van dat die lummel meteen naar huis gaat!"
Het 'torretje'
Meer dan twintig jaar heeft zuster Zegwaard zich laten rijden door haar 'torretje'. "Vorig jaar is -ie er helaas mee uitgescheden, maar dat Volkwagentje heeft 21 jaar gewerkt hoor. Veel zusters durfden 's nachts niet over straat, maar die kleine turven komen meestal wel midden in de nacht. Als de nood aan de man was, werd ik altijd gebeld. Al was het helemaal in Schalkwijk – dat doe je niet zomaar even op de fiets. ...Nee, ik hoef geen nieuw torretje, ik doe nu alles op de fiets."
Het werken als kraamverzorgster betekent dat je altijd paraat moet zijn. "En dat is wel eens lastig," beaamt zuster Zegwaard. "Mijn broer zei dikwijls: jij kan nooit iets doen. Dat klopt, maar dat vond ik niet erg. Het kwam wel eens rot uit als je naar een verjaardag wilde gaan en je werd gebeld. Dan is het: goeie pak uit, uniform aan. Bij een snelle bevalling moet je ook altijd nog een paar uur blijven, bijvoorbeeld voor als de moeder gaat spetteren. Dan ben je blij als je daarna naar huis mag, dan ga je niet nog naar een verjaardag."
Nood aan de man
Het was voor zuster Zegwaard iedere dag hard werken. Eens per jaar had zij het recht om veertien dagen vrij te nemen. "En na een bevalling had je eigenlijk recht op twee dagen vrij. Maar daar kwam je vaak niet eens aan toe, want die orgels dienden zich wel aan hoor. Eén keer is me dat ook teveel geworden. Toen zei mijn moeder: als er iemand in het hoofd krijgt om een kind te krijgen – al komt er een vijfling – jij gaat niet. Totdat de telefoon ging en de nood aan de man was. Toen ik thuiskwam zakte ik in elkaar. Mijn moeder wist niet wat ze moest doen, dus haalde ze de buurvrouw erbij. Die wilde de dokter bellen, maar ze konden het nummer nergens vinden."
Zuster Zegwaard mag zich gelukkig prijzen dat ze in al die jaren veel vrolijke dingen heeft meegemaakt. "Er waren heus wel eens rotdingen. Een kindje dat overleden was, of een mongolietje. Maar die zijn lief hoor. Laatst moest ik naar een begrafenis. Kom ik daar, is daar zo’n mongolietje van een jaar of zestien en die vliegt me meteen om m'n nek." Zuster Zegwaard zet een donkere stem op: "Kijk daar eens wie d'r is. Dat is m'n zuster. Wie kent die nou niet!?"
Tekst: Jasper Hartog — Zandvoorts Nieuwsblad
(2001)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten